Westelijke Ourthe 2019

De Westelijke Ourthe: à la printanière!

Zondag, 24 februari. Van het jaar 2019 wel te verstaan. Het zou een winterse dag moeten zijn, met gure wind- en regenvlagen, ijzel of misschien wel sneeuw. Is februari niet een echte wintermaand, de kortste, maar de koudste?

Ach, alle klimaatspijbelaars en bosbrossers ten spijt, het weer trekt er zich niets van aan, gaat zijn eigen, onverstoorbare gang, eigenzinnig, altijd wonderlijk verrassend.

Het werd een springerige lentedag, bijna een onvoldragen zomerdag, met een nauwelijks merkbare bries als de ingehouden ademtocht van de windgod Zephyr. Tot 17° in de Ardennen blonk er in cijfers op meteorologische sites. In de zon moet dat nog een stuk warmer geweest zijn. Welke februarimaand uit de geschiedenis kan daaraan tippen?

Met negen vaarders vertrokken we ’s morgens aan de Leuvense Vaart, onder een vrijmoedige zon. Onderweg wisselden overbelichte glooiingen af met belommerde hellingen waar op de heuvelkammen sparren en kale loofbomen zich zwart aftekenden tegen een glanzende, saffierblauwe hemel. Langs de weg lag hier en daar een kadaver van een pelsdier, meestal onherkenbaar verminkt door een aanrijding. Trieste resten van een leven.

Berguème was onze instapplaats. Het paadje dat naar de Ourthe leidde, lag nog in de schaduw. Het was verdomd koud toen we de auto verlieten. Het leek wel winter! Het gras lag er berijpt bij en kraakte lichtjes onder onze voeten. De lucht was prikkelend fris, maar de temperatuur deed ons huiveren. En zeggen dat we zo’n mooie zon in Leuven hadden verlaten.

Maar zodra we een zonnig stuk op het weiland opzochten, voelden we de warmte. Niet panikeren. De belofte van een mooie dag hield stand.

Er was echter een ander obstakel. Naast het blauwe bord van instapplaats hing er het rode bord van verboden te varen. Nochtans was het vereiste minimumpeil bereikt. De boswachter was blijkbaar vergeten langs te komen om het bord om te draaien. Een telefoontje naar hem verloste ons van de onzekerheid: we mochten er kajakken.

Tijdens de navette konden we op de aanpalende camping een koffie drinken. Hier hadden we ooit nog in hutten geslapen, totdat deze uit hun voegen barstten en we een ruimere woning moesten zoeken voor de groeiende groep vaarders.

Niks zo handig als wat sociale relaties te hebben: goed om een zwemvest te lenen als je er eentje vergeten bent.

Het water van de Westelijke Ourthe stroomde, zoals van oudsher, vlotjes over de stenige ondergrond. We hoefden geen stenen te schrapen, zodat onze boten wat gespaard bleven. Ruime meanders met bochtstroming, mild opspattende golven die kajaks deden galopperen als balorig briesende paarden, oppassen voor overhangende takken en de beste vaarroute zoeken tussen rotspartijen, die typische ingrediënten van Ardense rivieren, ze waren er allemaal.

Bovendien flikkerde het zonlicht op het water soms zo hevig, alsof het oppervlak leek te bestaan uit duizend vibrerende kristallen. Vermoeiend voor de ogen was het wel, waardoor de afwisselende schaduwzones rustgevend werden.

Niemand viel in het water. Een hand er eventjes in steken was voldoende om te beseffen dat het niet aangeraden was om te kenteren, want tintelend koud voelde het aan.

Sporen van de nijvere bevers waren regelmatig te herkennen: mooi afgeknabbelde boomstammen, wanordelijke burchten als houten bouwsels in schijnbaar krakkemikkige staat, resten van doorgeknaagde dammen. Ze zullen dit voorjaar weer werk hebben om alles te heropbouwen.

De ooibossen op de flanken van de steile hellingen lagen er roerloos en geheimzinnig bij, onderbroken door grillige rotsformaties. Uit één van de hoge bomen op de oever verhief zich een grote zilverreiger, waarvan de pure witheid scherp contrasteerde met de donkerte van het woud. Het was alsof hij er zin in had zich te laten bewonderen, want nog even vloog hij naar een andere nabije boom, goed zichtbaar met die absolute blankheid van zijn vleugels en zijn nek in S-vorm gekromd als een prima ballerina.

De twee eerste vlinders werden gesignaleerd; brengers van de lente of dwaalgasten in de verkeerde maand? Wat gelig van kleur blijkbaar. Waarschijnlijk citroenvlinders. Volgens de Franse schrijver Lamartine is een vlinder een liefdesbrief, in tweeën gevouwen, bestemd voor een bloem. Maar bloemen bespeurden we niet tussen het groen. Bleven die twee fladderende liefdesbrieven voorlopig nog zonder bestemmeling?

En dan waren er de huizen, eenvoudige houten onderkomens of somptueuze chalets, uitnodigend charmant, vooral als ze zich op de zonnige oever bevonden, met de buiken naar de rivier gekeerd. Maar het maakt ze ook kwetsbaar voor overstromingen, zo vermetel dicht bij het water.

Er werd al luidop gedroomd over het kopen van dat ene huis, daar bij die molen. Zelfs vaarders hebben ergens een honkvaste wortel in hun genen. Maar om het met Elsschot te zeggen: ‘tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren, en ook weemoedigheid…’

Kleine valletjes die mislukte barrages bleken te zijn, die ene prebarrage die we sprongen en dan de grote, de echte: even omdragen en het water werd daarna vlak. Nu waren we niet ver meer van het meer van Nisramont. Aan het begin daarvan, waar glimmende steigers languit lagen te pronken, stapten we uit. Nog even de kajaks naar boven slepen en het zat erop.

We keerden weer naar Berguème, om een auto op te halen en die ene geleende zwemvest terug te bezorgen. Het terras van het café lag in volle zon en er was nog net één tafel vrij, speciaal voor ons, zo leek het wel.

Het was er zalig. Bij een drankje werd er gekeuveld en de meest verscheidene onderwerpen becommentarieerd: van paasklokken tot de moeilijke communicatie tussen echtelieden. Subtiele hints zijn blijkbaar niet duidelijk genoeg, en overduidelijk zuchten is niet gewenst. Maar in dit prille lenteweer onder de gulle zon, bleef het bij zachtzinnige en humoristische kanttekeningen omtrent de eeuwige tweestrijd tussen Mars- en Venusbewoners.  

Daarna werd de terugtocht naar Leuven aangevat.

Eens te meer toonde het zo vertrouwde traject van de Westelijke Ourthe ons weer nieuwe, fonkelende facetten, blijmoedige meanders in een ontkiemende lente.

 

Miek