Een triootje van Ardense rivieren 2015

Verslag van volgende afvaarten:
  • de Viroin, op 20 december 2015
  • de Amblève, op 27 december 2015
  • de Vierre, op 3 januari 2016

Genoten we lange tijd van een droge herfst, ergens in november kwam er een bruuske verandering in, met veel regen, zodat in een minimum van tijd de rivieren vervaarlijk zwollen… een weertje voor wildwaterkajakkers, helaas alleen voor gevorderden. Maar in de tweede helft van december begon er eindelijk een sprankeltje licht te schijnen in het rivierenland voor neofieten.

Het zou de Viroin worden. Daar waar de Eau Blanche en de Eau Noire zich verstrengelen tot de Viroin, scheepten we in. Mijn eerste rivier in het Belgische wildwaterseizoen. Doordat Danny me veilig gidste doorheen de bochten en langs obstakels heen, kreeg ik de indruk dat de Viroin een gastvrije, vriendelijk ogende winterse rivier was met een milde, minzame uitstraling.

Patrick zorgde voor de nodige verrassingen. Hij had zijn betrouwbaar, maar niet zo wendbaar ‘Flexske’ ingeruild voor een wiegelende Eskimo, een wildwaterboot waar hij nog moest aan wennen. Het ging een tijdje goed, maar dan begon hij plots als een onzekere koorddanser te wiebelen op het onstabiele water tussen stroming en keerwater in. Koelbloedig nam hij een besluit, wierp in één magistrale beweging zijn peddel naar de oever om vervolgens heldhaftig het water in te duiken. Het leek één grote circusact… totdat ik zijn kop boven water zag komen: zo vrijwillig leek die duik toch niet geweest te zijn. Bovendien vertoonde hij achteraf enige verontwaardiging dat je op die plek niet eens kon staan. Wat een schalkaard van een rivier toch, dat hij een arme kajakker zo van streek maakte! Moeizaam zwemmen naar de kant dan maar en zijn peddel in de wei gaan ophalen. Gelukkig stonden er geen koeien in; hij had er eentje kunnen doodwerpen.

Misschien had hij enige solidariteit van mij verwacht, dat ik ook eens in het water zou tuimelen, maar mijn teller staat al zo erg hoog - nou ja, de tel ben ik al lang kwijtgeraakt – dat ik besloten had er niet meer aan mee te doen. Hij zal nog heel hard moeten werken om mijn aantal ‘vallen in het water’ te evenaren. Voorlopig had ik hem mijn estafettestokje doorgegeven, dat hij vrijmoedig aannam.

Bij een frisse pint kreeg zijn ‘comedia dell arte’ op het water nog enige hilarische nabeschouwingen. Had hij een nieuwe sporttak geïntroduceerd? Het peddelwerpen vanop instabiel water? Of moeten we peddelslingeren zeggen? Of peddelzwieren? Want toegegeven, de zwier waarmee hij zijn peddel naar de oever gooide, doelgericht en efficiënt en tegelijkertijd met een weergaloze ‘schwung’, dat doet niemand hem na. Als ooit het peddelzwieren tot Olympische discipline wordt verheven, dan bombardeer ik hiermee Patrick tot grondlegger ervan. Ere wie ere toekomt.

 

De week daarna was de Amblève aan de beurt. In de buurt van Bellevaux, daar waar de Warche in de Amblève stroomt, zouden we ons op het water wagen. Een smeuïge rivier, zo kwam me voor, sappig, met veel water. Bij nader inzien zag de stroming er toch wel krachtig uit, met enkele vervaarlijk ogende stroomversnellingen. Met de beginners trokken we een aantal meters lager, kwestie van geen nat pak te riskeren vanaf de eerste minuut. Het langere ‘genot’ van de kou op mijn lijf, dat was een kelk die ik liever aan mij zag voorbijgaan.

We oefenden in het pakken van keerwaters en het ontwijken of afduwen van rotsen die zich verscholen onder het wateroppervlak: krokodillen en nijlpaarden van steen die in onze boot wilden bijten. Geregeld waren er ook stroken met golven. Ze waren in niets te vergelijken met de woelige, chaotische, kissebissende golven van de Durance of met de megagolf van de Rabioux, maar een mens moet content zijn met wat je voor de boeg van je boot krijgt. Het is echter een feit: hoe meer golven, hoe meer ik mij verkwikt voel.

Met enige bewondering keek ik naar Danielle die zich nonchalant babbelend liet meedrijven… totdat ze haaks op de stroming onverhoeds tegen een rots stootte en een tel later ik alleen nog de bodem van haar gele ‘Piranha’ zag. Met stijl was ze omgekieperd. Ik vreesde al dat ik haar zou moeten opmonteren, maar dit onverwachte bad had haar blijkbaar ook opgekikkerd.

Gefocust blijven, dacht ik bij mezelf en de kajakkers die voor mij vaarden in de gaten houden. Toch bleek ik na Trois-Ponts onverwacht en ongewild op kop te liggen. Een eindje voor mij zag ik een brug. Zou dat de derde van die Trois-Ponts zijn? Ik was ze vergeten te tellen. Daar kwam Danny al aanspurten om me te waarschuwen. Het bleek om de brug boven de watervallen van Coo te gaan. Omdat er niets op wees dat ik een gevarenzone naderde, zou ik er ‘boenk’ hebben afgevaren, en dan was ik een vogel voor de kat geweest.

We stapten dus uit net voor de watervallen en gingen er naar kijken. De afvaart is er blijkbaar verboden en zou ook pure waaghalzerij zijn. Als je er toch zou willen afgaan, zou Danny de linkerkant aanraden. Ik zou natuurlijk weer de verkeerde kant gekozen hebben. Links zag je meer rotsen, maar rechts een gigantische, heerlijk bruisende hoeveelheid water die zich met donderend geraas naar beneden stortte. Patrick en ik gingen dat eens van naderbij bestuderen.

Dat schuimende water bleek zich in twee te breken op een rots die ergens in het midden van de waterval verborgen zat. Als je daar met een kajak afging, zou dat een gigantische schok opleveren. Beter niet doen dus. Toch had het iets fascinerends. Om het met de woorden van Patrick te zeggen: je wordt er gewoon door aangezogen.

 

De derde zondag op rij: het werd de Vierre, een zijrivier van de Semois. Het was een flinke rit. In de auto hadden Jurgen en Danielle het niet alleen over kajakken maar ook over paardrijden. Voor mij hebben die twee sporten wat gemeen: je wordt in beide gevallen gedragen door een kracht die je overstijgt en waarmee je moet leren omgaan. De beweging op de golven van een rivier is ook wat te vergelijken met de galop op de rug van een paard. Trouwens, hoeveel kunstenaars hebben geen paarden afgebeeld in het schuim van aanstormende golven? Mijn kajak als rijdier dus. Het hinnikt alleen wat minder.

De Vierre kenmerkte zich door overhangende takken, krappe bochten en welige meanders in S-vorm: het willige water in vriendschappelijke strijd met haar stoere, groenige oevers. Een paar keren moesten we overdragen. De eerste keer was bij een smal, betonnen bruggetje dat laag over het water hing. Met ware heldenmoed probeerde Luc eronder door te eskimoteren, maar hij bleef helaas aan de verkeerde kant van de brug steken, waardoor hij toch uit zijn boot moest. Het blijft altijd een wat dramatisch zicht: een omgekeerde kajak en iemand die worstelt om die weer recht te draaien.

Een tweede bruggetje viel ook wat laag uit. Danny toonde ons hoe je half zijwaarts liggend met je peddel als steun eronder door kon. Eventjes was het spannend, want dat had ik nog nooit gedaan.

Rudi en Thomas waren de verkenners die ons tijdig waarschuwden voor hindernissen. Af en toe vergaten ze hun verantwoordelijkheden en verloren ze zich in het natspatten van elkaar. Rudi liet blijkbaar zijn kwajongenskant opborrelen.

Hilde hield zich recht met het evenwicht van haar klimcapaciteiten. Patrick had na enkele baden de vorige weken er genoeg van en bleef ook recht. Danielle hield zich effe te veel vast aan de takken van de bomen, met de nodige natte gevolgen. Ze zei dat er soms toch een rare stroming onder de boot kwam, die je evenwicht op de proef stelde. Inderdaad, ook al leek de stroming niet zo sterk, af en toe was die verdomd verraderlijk. Door de vele obstakels en inhammetjes en dit op een smalle rivier, werden allerlei keerwatertjes gevormd met de nodige vreemd kolkende tussenstukken als bonus. Ik moest soms ook moeite doen om recht te blijven. Maar misschien hebben mijn oefeningen op de afdaler dan toch enig nut gehad.

Op de terugweg stopten we aan ‘la Ferme des Sanglochons’, een karaktervolle eetgelegenheid. Zo leerde ik er dat de term ‘sanglochon’ slaat op een opzettelijk gekweekte kruising tussen een everzwijn en een varken. De oorsprong ervan zou echter eeuwen terug liggen, toen zeugen nog vrij in het bos mochten rondlopen en er soms de ‘wilde liefde’ bedreven met één of andere charmante everzwijnbeer. Het resultaat was de geboorte van hybride nakomelingen met een aparte vleessmaak. Van minnespel in bosschages tot saucisse op het bord: ’t kan verkeren, zei Bredero.

 

Zo beleefde ik ons triootje van rivieren: de Viroin de welwillende, de vrijgevige en de toegeeflijke, de Amblève de onstuimige en de weerbarstige, en tenslotte de Vierre de bochtige en de soms verraderlijke, maar altijd verfrissend en verrassend. Een litanie van rivieren…

In de psychoanalytische dromensymboliek staat water voor emotie, intuïtie en vooral voor de kracht van het onbewuste. Je laten meeslepen op de stroming van een rivier, de teugels vieren van je ‘kajak-paard’ en tegelijkertijd toch je eigen koers varen, het brengt een vrijheid met zich mee waar standvastige oeverbewoners alleen maar kunnen over mijmeren.

Miek