Dommel II

De Dommel… nooit van gehoord. Zo’n obscuur knikkebollend riviertje ergens aan de grens tussen België en Nederland?

Nochtans, de reacties van de kajakkers die vorig jaar de afvaart hadden gedaan, waren lovend geweest. Een eerste editie was het toen, naar aanleiding van een krantenartikel dat Danny jarenlang op zijn ijskast had laten hangen.

Volgens de weersvoorspellingen  zou het vorige zondag een zonnige dag worden, behalve in het oosten van het land. Net daar waar wij wilden gaan varen, pruilden er donkere wolken misnoegd op de kaart. Niks van aantrekken, zelfs weerman Frank kan soms de bal misslaan. Het weer zou uiteindelijk onberispelijk mooi worden, met pas in de namiddag een wit wolkendek om het te warme zonlicht te dempen.

Met vijftien boten waren we, waaronder een paar duo’s, kajak en kano. In Peer schoven we de Dommel op, die ons smalletjes, maar met een vriendelijk-felle stroming ontving. Wieren golfden geheimzinnig onder het oppervlak, als de lange haren van schroomvolle nimfen die er zich verborgen onder een voile van glinsterend water. Het was er diep genoeg, zodat we tenminste niet het risico liepen te blijven steken. Weldra zou de bedding verbreden.

De kinderen bekogelden elkaar met een spervuur van aaneengeklitte planten, drijvend waterweegbree of was het klimopwaterranonkel? Gelukkig had Danielle hen de les gespeld dat ze geen volwassenen mochten raken, zodat wij gespaard bleven van groene, uitwaaierende projectielen en klevende modderresten. Af en toe wurmde zo’n jonge ‘piraat’ zich door de nauwe doorgang tussen onze kajak en de oever, wat oefenen in ‘ellebogenwerk’ heette dat dan, of versperde hij ons de weg als ‘dwarsligger’.

Het was een idyllische uitstap in een meanderende bedding midden in het natuurreservaat de Malpie. Enkele koeien waren neergedaald van hun hoge beemden en stonden met hun poten in het water om verfrissing te zoeken. Bij het passeren keken ze ons aan met een diepzinnig ondoorgrondelijke blik. Wie verwonderde zich het meest over wie?

Een aantal keren vaarden we onder een bruggetje door. Eentje zou voor moeilijkheden kunnen zorgen, vooral dan bij hoge waterstand. Zouden we moeten eskimoteren om eronder door te geraken of eerder veiligheidshalve de kajak omdragen? Volgens Danny zou het lukken als we ons bukten. Hij had de situatie juist ingeschat en ik hoefde geen bluts op mijn kop te incasseren.

Fietstoeristen reden wel eens over een bruggetje. Het beeld was zo vertrouwd… totdat we in één klap naar een andere dimensie werden geflitst. Alsof het de gewoonste zaak ter wereld was schreed een lama over zo’n bruggetje, enigszins hautain op hoge poten, met achteloze oogopslag.

Het beeld was zo buitensporig zonderling, zo wonderlijk: een oer-Hollands landschap met daarin een lama die er als een compleet vreemd element onverwacht in opdook. Leed ik aan hallucinaties, zag ik visioenen? De kreten van ongeloof stelden me gerust dat, als het zo was, het minstens om een collectieve hallucinatie moest gaan, zoiets als  de verschijning van de Maagd Maria in een grot… ditmaal dus de verschijning van de Lama (niet met Dalai ervoor) op de brug!

Het was alsof ik in één tel naar het Amazonegebied werd geslingerd, en op dat moment kwam het me voor dat de plantengroei weliger tierde, met de vochtige glans van tropengroen.

Waren we onverwacht terechtgekomen in een film van Indiana Jones in één van zijn jungleavonturen? Of erger: in het stripverhaal ‘Kuifje in Zuid-Amerika’? Daarin spuwde de lama naar Kapitein Haddock, herinnerde ik mij. Ik zocht al bijna dekking, want wie weet had dat beest het ook op ons gemunt. Tenslotte waren wij kapitein van onze eigen kajak en of een lama de ene kapitein uit de andere kan houden, daar ben ik niet zeker van.

Maar het dier stapte voort, met dat tikkeltje hooghartige onverschilligheid van wezens die zich buitengewoon weten, onaangedaan door onze kreten van overrompelende bevreemding, en verdween achter de bladeren. Ik verwachtte nog zo’n tweede beest te zien, of minstens een herder die erachteraan holde, een ‘lamahoeder’. Maar niks daarvan, er restte ons slechts een stille afwezigheid, een visioen dat onverbiddelijk was weggevaagd.

De reacties van de anderen waren overtuigend bewijs van het bizarre voorval. Iemand zei dat hij, bij het onder de brug doorvaren, nog net de poten had kunnen ontwaren. Vertel dat nu eens aan een buitenstaander: dat je aan het varen bent en dat je in een flits lamapoten boven je ziet verschijnen. Rijp voor psychiatrie, zou die besluiten. Of zoals Els het uitdrukte: als ik er een verslag zou van maken, dan zouden de mensen denken dat we gedronken hadden. Maar dat was echt niet het geval. Helemaal niets hadden we gedronken, zelfs niet geproefd van dat groenachtig Dommelwater met misschien ongekende krachten.

 

Na een tijdje kwamen we op het traject waarop toeristenboten verhuurd werden. Ze zagen er versleten uit, modellen die hopeloos lomp en verouderd aandeden. Wat waren onze boten daartegen juweeltjes. Behendig manoeuvreerden wij hen voorbij – in vergelijking met hen voelde ik me iets minder beginneling. Het was alsof we met vinnige volbloeden een stel afgeleefde boerenpaarden voorbij draafden.

Zo bereikten we onze eindbestemming in Valkenswaard, zonder dat iemand in de rivier tuimelde, of er ‘in-dommelde’. In Borkel en Schaft – wat een rare naam is dit nu weer! – gingen we nog ijs eten op een terras, onvervalst hoeve-ijs, recht van de koe. Zouden er in dat diepe zuiden van Nederland ‘ijskoeien’ bestaan?

In de charme van het klessebessen kon ik het niet nalaten even terug te komen op de ‘Hymalayastart’ die Luc ’s middags na de picknick had gedemonstreerd, van een hoge berm het water inglijdend. Dat voorbeeld had ik willen navolgen. Jammer genoeg zat ik toen al in mijn boot, en eens erin kom ik er niet meer uit vooraleer ik ter bestemming ben, te veel moeite kost me dat. Volgende keer zou ik hem wat beter in het oog moeten houden.

Tom en Guy waren zo vriendelijk om me op nieuwe ideeën te brengen. Ik zou ook op de Vaart een Hymalayastart kunnen nemen, van de hoge kant af of zelfs vertrekkend aan de bootlokalen, helemaal boven op de trap. Ze vergaten er wel bij te vermelden dat de geparkeerde auto’s op straat dan weg moeten, dat er iemand het opkomend verkeer moet tegenhouden en dat ik tenslotte in volle vaart zou botsen op de reling. De kans is groot dat ik dan uit mijn boot zou gekatapulteerd worden, de kajakversie van een schietstoel. Ik zal me maar houden aan een ‘Alpenstart’ begin juli.

 

Van de rivieren die ik de afgelopen maanden bevaren heb, was de Oise de interessantste, de meest afwisselende (met stuwdammen, vistrappen als glijbanen en boomtakken die eerst moesten afgezaagd worden om er dan met moeite achterwaarts te passeren), de Ourthe de levendigste (tenminste bij hoge waterstand), de Semois de makste, de Dijle de eigenste – en Sault-Brénaz uiteraard de ultieme max! – maar de Dommel is de bevalligste, de schoonste, heupwiegend in dansende meanders die tot visioenen van lama’s leiden.

De Dommel, een vreedzame, vreemdzame rivier... bekoorlijk grensgebied tussen beemd en ongeloof, tussen begoocheling en ongetemd vertrouwen.